Mendes da Costa
De Valk Lexicon kunstenaars Laren-Blaricum

Beeldhouwer, etser en tekenaar

Naam: Mendes da Costa, dr. Joseph

Geboren: Amsterdam - 4 november 1863

Overleden: Amsterdam - 20 juli 1939

Atelier/Adres: Laren - Engweg 2 (1911-1925)

Joseph Mendes da Costa werd op 4 november 1863 te Amsterdam geboren. Hij was leerling van de Quelliniusschool te Amsterdam tussen 1879 en 1881 en van de Kunstnijverheidsschool tussen 1882 3n 1885. In 1914 werd hij doctor honoris causa in de biologische vakken aan de Universiteit van Groningen.

Toen hij in Laren ging wonen in 1911 was hij reeds een bekend beeldhouwer. Een tijdgenoot schreef over hem: "n prachtig mens: 'n gladde, reine kop; rustig en voornaam als zijn werk".

Mendes da Costa werkte vooral voor mevrouw Kröller-Möller die monumentale beelden wilde plaatsen op haar landgoed in Otterlo. Bekend is ook zijn monument van generaal De Wet in het Nationale Park De Hoge veluwe. Al in 1913 nam hij deel aan de eerste expositie in Hotel Hamdorff. Als één van de eerste beelhouwers ontwikkelde hij in Nederland een monumentale, symbolistische stijl van strakke lijnen en heldere vlakken. Ook raakte hij bekend door zijn geveldecoraties.

Mendes da Costa gaf enige tijd les aan de avondschool Kunstnijverheid M.W.S. te Amsterdam.

Ter nagedachtenis is er in Laren een straat "Mendes da Costalaan" naar hem genoemd.

Tentoonstellingen te Amsterdam, Arnhem en Den Haag van 1890-1901 met de volgende beeldhouwwerken: aap; apen; jongeman; kameel (schets); geitje; kinderfiguur; apen (in eikehout, in aardewerk, in koper); Huizer vrouw (hout); Huizer meisje enz. Rijksmuseum Kröller-Müller Otterlo; een groot aantal (ca. 50) werken, w.o. 'de philosoof', 'de liefde', 'studiekop van Koning David' enz. uitgevoerd in brons, terracotta enz; 13 stuks kleinplastiek; 10 tekeningen. Centraal Museum Utrecht: gipsbeelden, w.o. twee vrouwtjes; de verloren zoon; Spinoza; grès cérame, w.o. eend; kameel; dromedaris; enz. Haags Gemeentemuseum; brandend braambos, 1908 (grès). Museum Boymans-van Beuningen Rotterdam: masker (terracotta).

(Heeft vermelding in de Pieter A. Scheen 1750-1950)

Literatuur: Moderne Kunstewerken - H.P. Bremmer 1903, Wendingen - M.W. van der Valk en H.C. Verkruysen 1923, Dr. Mendes da Costa - T.B. Roorda 1929, Mendes da Costa - A.M. Hammacher 1941, In de catalogus - F. de Miranda 1945 Stedelijk Museum. Keramische plastieken van Mendes da Costa bevinden zich o.a. in de collecties van de musea van Otterlo, Rotterdam, Den Haag, Amsterdam, Utrecht en Groningen.

- De sterke vrouw -

brons 33 cm. hoog.

Het voorbeeld dat Joseph Mendes da Costa met zijn kleinplastiek van omstreeks 1900 aan de beeldhouwkunst hier te lande gaf, was beslissend voor haar groei en latere ontplooiing. Want hoe duidelijk Krop en Raedecker en de na hen komende jongeren ook weer van zijn idealen zouden afwijken, hij heeft als eerste het terrein van de 20ste eeuwse plastiek verkend en de weg vrijgemaakt voor nieuwe ontwikkelingen. Het essentieelste leerden zij van hem: de belangrijke verhouding tussen volume en ruimte; de stilering of omzetting van natuurvormen tot kunstvormen; de drang ook om tot een monumentale samenvatting te komen van wat hij zag en innerlijk beleefde. Vergeten we bovendien zijn menselijkheid en humor niet, waardoor in het bijzonder het kleinere werk van zijn handen ons dierbaar is.

- De zwangere vrouw -

1901

hoogte 20 cm

Stedelijk Museum Amsterdam

Het was bij Mendes niet eens zozeer een kwestie van begaafdheid als van aanleg en gerichtheid. Ook zijn tijdgenoot en vriend Lambertus Zijl, met wie hij aanvankelijk samenwerkte, was immers zeer begaafd. Mendes echter is verder gegaan dan Zijl, zijn talent was veelzijdiger, zijn geest omvattender. En dan behoeven we nog niet te denken aan een schepping als zijn monument voor generaal Christiaan de Wet, dat eenzaam gebiedend op de zandvlakten bij Otterlo staat nabij het Rijksmuseum Kröller-Müller. Wat in zo'n steensculptuur op haast te hardnekkige wijze gerealiseerd en gedemonstreerd wordt, diezelfde kwaliteiten kan men al ontdekken in vele kleine beeldjes en voorwerpen van omstreeks 1900. Indien deze laatste minder imponeren, zij zijn toch niet minder stijlvol en zij hebben daarbij een ongedwongen levendigheid, die plezierig stemt.

Mendes da Costa is bescheiden begonnen. Met gewone ,gebruiksvoorwerpen van gebakken klei, schotels, kannen, vaasjes e.d. en met beeldjes van dieren en mensen in dezelfde materie. De mensen zijn meestal volksvrouwen, soms tot groepjes verenigd. Expressieve typen die hij in de Amsterdamse Jodenbuurt op de markt of op straat observeerde. Maar ook kinderen, portretkoppen, enkele naaktjes komen voor. In de dierenwereld vond hij een bijna onuitputtelijke bron van inspiratie, zoals -dit evenzo geldt voor zijn zwager, de kostelijke graficus Jessurun de Mesquita.

Mendes schijnt vooral een zwak te hebben gehad voor apen - gezonde en zieke, melancholieke en vrolijke, in allerhande stemmingen of situaties. Ook uilen en lama's spelen een rol van betekenis, maar verder ontmoet men in zijn dierentuin talloze andere viervoeters of gevleugelden, van de eend tot de havik, van de marmot tot kameel en dromedaris. De grenzen tussen de verschillende categorieën, gebruiksvoorwerp en mens- of dieruitbeelding, zijn soms moeilijk te trekken. Zo hebben vaasjes ingedrukte apenkopjes als medaillons op hun buikwand en blijkt een spaarpot zich als uil te hebben gecamoufleerd. Een verfijnde eigenzinnige liggende lama, met groengele hals en kop en blauwgrijze romp, biedt zich aan als asbak (afb. l). En een heerlijke zotte inval was de vondst van het anthracietkleurig inktstel: twee groteske koppen, met doppen als hoofdtooi, met geloken spleetogen en met uitgestoken, omhoog krullende tongen, gereed om uw pennehouder te ontvangen (afb. 2).

Jaren achtereen liet hij deze stukken bakken bij een aardewerkfabriek, maar niet tevreden over de resultaten ging hij er in 1898 toe over zelf in eigen oven te bakken bij hoge temperaturen, waardoor de materie een grotere hardheid verkreeg en de huid een fijnere glans. Dit werk duidt men aan als grès of steengoed. In de jaren 1907 tot 1912 werd een reeks indrukwekkende bijbelse thema's toegevoegd aan het reeds uitgebreide repertoire van onderwerpen. Twee daarvan betrekken zich op Abrahams offer, andere op Mozes, op Koning David, op Job. Zowel de groep van job en zijn vrienden - jobs zeven treurdagen" - als de enkele gestalte "job en de Stem Gods" (afb. 3) herinneren onwillekeurig aan oud-Chinese plastieken en doen daar niet voor onder. Toch is de geest geheel die van het Oude Testament, met zijn profetische en tragische inslag. De twijfelende mens tot het uiterste op de proef gesteld en vurig naar verlossing hunkerend, staat in deze jaren centraal in Mendes' geest.

Bekijken wij enkele afbeeldingen eens nader. We beginnen dan met het vroegste gereproduceerde werk, de twee marktvrouwen bij een vismand (afb. 4). Het zal van 1893 dateren en geeft spontaan een moment weer van de werkelijkheid. Een echt impressionistisch genrestukje dus, waarin Mendes zo te zeggen deze vrouwtjes middenin hun geanimeerd gesprek betrapte. Het is heel onwaarschijnlijk, dat zij ooit voor hem geposeerd zullen hebben - de dieren, die hij zo haarfijn wist uit te beelden poseerden immers evenmin. Zelfs schijnt hij heel zelden krabbels als voorstudie te hebben gemaakt.

Hij vertrouwde op zijn ogen, op zijn visuele herinnering, zijn gevoelig beeldend vermogen zich in een geval in te leven en het later onder het werken weer scherp voor de geest te roepen. Ons groepje is klein, 21 cm hoog, maar dat geldt voor bijna alle keramiekstukken; enkele zijn zelfs nog kleiner. Maar in dit beknopte formaat weet hij raak en direct te vertellen en alles te zeggen wat hij zeggen wil, opspringlevendewijze zijn modellen te karakteriseren. Die beide vrouwen zouden wij vandaag-de-dag zó kunnen zien, al mag de kleding in de loop van 70 jaar wat veranderd zijn. De zittende vrouw luistert scherp en wil kennelijk de staande in de rede vallen, maar deze zet haar argumenten nog even kracht bij met een allematuurlijkst handgebaar - gebaar van "geloof-me-nou-zóis-het!" Mendes heeft alle onderdelen van gezichten, houding, kleding in zich opgenomen, maar hij overziet ze, hij beheerst ze en gebruikt slechts dat wat zijn verhaal versterkt.

Dit pittig, schilderachtig realisme maakt geleidelijk plaats voor een meer overwogen en monumentaal vormgevoel, waarbij toch de frisheid van observatie niet verloren gaat. De zwangere vrouw (kleurenplaat) wordt 1901 gedateerd. Het materiaal is nu grès en ook op de reproducties kan men het verschil zien tussen het plezierige, vrije kneden in de klei van het groepje met mand en de zorgvuldige, voorname behandeling van deze latere plastieken. Vasthoudend aan de realiteit, heeft Mendes meer afstand er toe genomen. Het zien gaat over in een schouwing, zo te zeggen een zien van de buiten- en binnenkant tegelijk. In het aapje schijnt de weerloze existentie van het dier tot op de bodem gepeild. In zijn povere naaktheid hurkt het in zichzelf weggedoken en de grote, ronde, eens zo gewiekste ogen staren berustend in de ruimte. Het is alles te zuiver en strak gedaan dan dat hier ook maar sprake zou kunnen zijn van enige sentimentaliteit. De aanstaande moeder is evenzo een klein wonder van waarneming en uitbeelding, in haar volkse waardigheid, haar alledaagsheid en integriteit. De vormen zijn voller en stromender, maar ook hier ligt een zekere dromerigheid en geslotenheid als een waas over de totale expressie van de figuur. De ingetogen kleur draagt bij tot de schoonheid van het plastiekje: de crème blouse met zwarte vlekken en het rossig-bruin van het boordje, dat zich in het gladgekamde haar herhaalt.

De reeks bijbelse figuren betekenen, voor zover het zijn productie van keramische kleine plastieken betreft, een laatste ontwikkelingsfase. Tot nu toe had hij immers steeds de vertrouwde werkelijkheid weergegeven, hoe speels-fantasierijk of bezonnen en stijlvol dan ook. Nu waagt hij zich aan het boven-werkelijke. Onafhankelijk zijn weg gaande, voelt Mendes zich nu pas rijp en sterk genoeg om het mytische of mystieke thema aan te durven. Afbeelding 3 geeft het moment weer, waarop job achterover deinst voor de onzichtbare stem die in de stormwind tot hem spreekt. Hij is ontsteld, geslagen en stamelt verootmoedigd:

"Zie, ik ben te gering, wat zou ik antwoorden? Ik leg mijn hand op mijn mond; Eenmaal heb ik gesproken, maar ik doe het niet weder. Tweemaal, maar ik ga er niet mee door.,"

Tegelijkertijd is er in deze gestalte de zich oprichtende beweging, de extase van eindelijk dan toch de Stem Gods te hebben gehoord. Mendes da Costa voelde zich onweerstaanbaar aangetrokken tot de vertolking van zulke kritieke momenten in het zieleleven. Hoewel hij de band met de Portugese Gemeente nooit heeft verbroken, stond hij zeer los van enig geloofsgemeenschap en hij beschouwde zichzelf niet als een vroom man. Met dat al moet hij* een sterk innerlijk en religieus leven gekend hebben en stellig voegen deze werkstukken een dimensie toe aan zijn toch al zo rijke kunst.

JOS. DE GRUYTER.

 

top pagina | vorige pagina | devalk.com | devalk.com/kunstenaars

devalk.com/kunstenaars